Vroeger speelde je als kind op straat en in het veld. Ik had geluk: een bos lag dichtbij. De weg ernaartoe was een belevenis. Het asfalt hield op, een kiezelweg begon. De zoom van het bos had een grote aantrekkingskracht. In het bos rook het naar dennenbomen, wilde knoflook, naar het kadaver van een dier. We maakten lawaai, sloegen met stokken tegen bomen en struiken. De boswachter was een hinderlijke sta-in-de-weg die de pret bedierf en je het bos uitstuurde als hij de bokkenpruik op had. Hij hield niet van kinderen. 

In het dorp kon je bij iedereen op het erf kijken. Het woord privacy moest nog geboren worden. Iedereen had wel een koe, paard, of varken. Dieren waren voor de arbeid, of het levensonderhoud. Groenten kocht je niet, die kwam uit je eigen tuin. Eieren kocht je niet, die haalde je ’s morgens onder de kont van een kakelende kip vandaan. Je legde een warm ei in het mandje en vervolgde je ronde. De haan moest je in de gaten houden, die wilde je nog weleens aanvliegen. Het verse ei smaakte bij het ontbijt opperbest. Laten we het niet hebben over het halve scharrelei van nu.

De thuisslager zag je geregeld op zijn bromfiets rijden, op weg naar een volgende klus. Zijn leren slagersschort had hij om. De werkkoffer vol scherpe messen had hij achterop. Zo reed hij fluitend door het dorp. We noemden hem Fluite-Pol, een man die eer legde in zijn werk. Hij had altijd goede zin. Pol zag het varken al als een malse rollade. De boerderijpoort naar de buitenwereld ging discreet dicht. Het varken werd uit de stal geleid. Ik stond er als jongen bij te kijken. Pol sleep zijn messen nog eens goed. De slachtladder werd rechtop gezet. Het varken blies zijn laatste adem uit. Het was de realiteit, niet mooier, niet lelijker. Zoals de bosrand fascineerde, zo hypnotiseerde de brander na het kelen van het varken. De borstelige huid moest worden weggebrand. Het stonk verschrikkelijk. 

Tegenwoordig heb je natuurspeelplaatsen, waar de kids kunnen rondscharrelen. Mooi aangelegd ruig terrein zoals bij de roeivijver in Stadspeelbos Sjabolleke. Na twee of drie jaar gaat het speelbos op in de omringende natuur. Als een plataan omwaait, dan krijgt de gevelde reus hier een verlenging aangeboden. De boom verliest zijn kruin. De zijtakken worden geamputeerde stompen op een bomenromp. Kruip door, sluip door: een belangrijk onderdeel van het spelgedrag van kinderen. Je kunt je achter een boom verstoppen. Een zwaardgevecht met de boom aangaan, want jongens willen nog altijd met stokken slaan. Mag je in een speelbos hutten bouwen? Mag je vuurtje stoken, een eitje bakken in een koekenpan? Laat een kind de rijkdom van de natuur vooral ten volle ervaren, anders krijgen virtuele spelletjes de overhand. Via bezoekjes aan moestuinen leren de kinderen van de Kindante scholen spelenderwijs over lieveheersbeestjes en nuttige bijen. Meewerken in een voedselbos op zaterdag is eveneens leerzaam. Je bent ze een paar uur kwijt! Fruitbomen en bijenhotels zijn populair. Kijk eens op de website van Plök of het CNME. 

Ik denk dat krioelende beestjes, maar ook modder en andere ‘viezigheid’ nooit hun aantrekkingskracht zullen verliezen. Al is een val in een verse koeienvlaai af te raden. Tja, die bosrand, de brander van de slager. De smaak van dat ei. Met een beetje geluk staan er over een paar jaar nog koeien in de wei.

Tekst en foto Wim Kallen