Als stadsgids leid ik bezoekers rond in de stad.
Ik vertel over vroeger, over vandaag én over morgen. Ik bouw bruggen tussen mensen, verhalen, tijdperken en locaties.
Op zoek naar bijzondere verhalen, stuitte ik vorig jaar op de Joodse familie Wolff die tot april 1943 in Sittard heeft gewoond.
Ik ging op onderzoek uit en ontdekte dat het gewone hardwerkende mensen waren, totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en hun leven ongewoon werd.
Steeds dieper groef ik in hun verleden. Ik verzamelde archiefstukken en nam contact op met een getuige, die vader Max Wolff, moeder Carolina Wolff-Serphos en dochter Dini had gekend. Omdat ik steeds meer kon inzoomen werd het beeld scherper. Hoe was het om je huis te verlaten, om onder te duiken en om verraden te worden?
Ik besloot om die periode uit hun leven na te vertellen en in een verhalenbundel op te nemen. De bundel wordt dit jaar gepubliceerd.
Iedere keer als ik nu langs dat huis loop, komen die herinneringen weer bovendrijven. Daarom is dat huis voor mij geen gewone tussenwoning meer. Van buiten is er niets aan te zien. Daarbinnen heeft vreugde en verdriet geheerst. Dat weet ik zeker.
Verdriet komt ook voorbij als ik in het parkje aan de Walramstraat wandel. Hier heeft in het verleden een beeldbepalend gebouw gestaan: het Maaslandziekenhuis.
Na de sluiting op 31 januari 2009, kreeg het ziekenhuis een nieuwe locatie in het open gebied tussen Geleen en Sittard onder de naam Orbis Medisch Centrum. De plek aan de Walramstraat leeft alleen nog voort in mijn herinnering.
Het was op een dag in juni.
Ik stalde mijn fiets bij het Maaslandziekenhuis. Vergezeld door het eerste morgenlicht dwaalde ik door de gangen van het oude gebouw, op zoek naar mijn vader.
Hij lag op een eenpersoonskamer.
‘Wat zei de dokter?’ vroeg ik.
Hij stond op, ging zitten en stond weer op. ‘Nou, de chirurg kwam vanmorgen binnen en sloeg een arm om mij heen. Ja, dan weet je het wel.’
Mijn vader zei het met zo veel liefs in zijn stem, dat ik me nog ongelukkiger voelde, dan de laatste keer dat ik bij hem was. En omdat hij geen woorden meer vond, neuriede hij een liedje uit zijn jeugd.
Plotseling kwam de zuster binnen. Ze gaf hem iets te drinken en nam de temperatuur op. ‘Ik kan zien dat u zich vandaag niet geschoren hebt,’ zei ze glimlachend en ze streelde zijn wang.
‘Zo jong nog, pas vierentwintig,’ merkte mijn vader op, toen ze weg was. ‘Begrijp je dat nou? Is dat wel gezond?
Hij sloot zijn ogen. ‘Weet je,’ zei hij, toen ik niet langer mocht blijven, ‘er is nog maar een ding dat ik heel graag zou willen weten.’ Hij draaide zijn gezicht iets meer naar mij toe. ‘Dat is weten hoe het verder met jou zal gaan.’
Niet lang daarna werd het ouderlijk huis verkocht. Ik ben in Nijmegen op kamers gaan wonen en vond woonruimte in een pijpenla, bekleed met bruin en blauw gekleurd behang. In de achterwand een klein raam. Naast het bed stond een keukenstoel en een mahoniehouten tafel. Alles was rond het bed geconcentreerd, de meubels maar ook het schaarse daglicht.
Na mijn studietijd keerde ik terug naar Sittard. Ik woon nu aan de rand van de stad.
En soms, als ik weer eens door het parkje aan de Walramstraat wandel, neurie ik dat liedje.
Tekst Niek Bremen