Tekst en foto Peter van Deursen
Op school werd ik me voor het eerst bewust van het bestaan van spreekwoorden. Het waren mini-raadsels, raadsels die ik kon oplossen zoals: ‘zoals het klokje thuis klinkt klinkt het nergens’ en ‘het gras bij de buren is altijd groener’.
Met spreekwoorden kan je alle kanten op. Ze blijven je bij en dat komt vast omdat ze humoristisch zijn of juist ellende en strijd weergeven. Ik onthield ze meestal vanwege de humor.
In ons dagelijks leven gebruiken we ze om de werkelijkheid te benadrukken en te relativeren. Die werkelijkheid is bij ons confronterend en rauw zoals nu in een Oost-Europese oorlog en bij de pandemie. Zij storen ons in onze relatieve, rustige welvaart.
Op school verkeer je in een beschermende bubbel waar je over de wereld leert en om je heen leert kijken. Vanaf het schoolplein keek ik indertijd naar de vogels die overvlogen, zij zijn altijd vrij en ik ben opgesloten. Nu zie ik vanuit mijn huis achter de daken opnieuw de vogels die druk bezig zijn. Dan denk ik ‘beter één vogel in de hand dan tien in de lucht’ en weet ik nog steeds niet precies waar dit spreekwoord op slaat. Een vogel in de hand, dan moet het een tam beestje zijn en ik gun de vogels en mezelf juist zoveel mogelijk vrijheid. ’s Morgens en ’s avond zingt in deze periode in onze tuin een merel het hoogste lied. Hij, ja het schijnt toch vooral het mannetje te zijn, laat horen en zien dat hij klaar is voor het voorjaar, voor het leven en alles wat daarbij hoort.
Het is de tijd dat in Sittard St. Joep achter de rug is, dat het groen voorzichtig uit haar schuilplaats tevoorschijn piept, dat een buurman zijn maaier start en de rust verstoort, dat wij weer naar buiten gaan en na een binnenwinterse periode elkaar begroeten.
Ook de hommels en de bijen vliegen voor het eerst weer uit, net als een enkele vlinder. Dat gaat met natuurlijke onbevangenheid. Hun enige zorg is voedsel, een broedplaats en nageslacht.
In de hoge boom zie ik vanuit mijn huiskamer drie vogels. Een roek zit op de tak boven. Hij maakt een beginnend nest en wordt belaagd door twee eksters. Om beurten proberen ze de strijdbare grote zwarte vogel te verjagen. Hij houdt stand, maar twee tegen een is een ongelijke strijd. Uiteindelijk vliegt hij weg en kan het opbouwen verder gaan. Hier gaat het spreekwoord ‘waar twee strijden om een been, de derde gaat er rap mee heen’, de mist in. De eksters zie ik de volgende dagen vol ijver aan het nest knutselen zoals het bij eksters past: het wordt een rond geval met een dak. Dit vernuftige bouwwerk is zonder scholing tot stand gekomen en zal vast leven gaan bevatten. Hoe de nieuwe wezentjes er uit gaan zien blijft nog even verborgen. Gelukkig zijn jonge dieren en jonge mensen aandoenlijk en prachtig. Eenmaal volwassen moeten we constateren dat we maar vreemde vogels zijn die we met argwaan bekijken. Misschien helpt het te accepteren dat ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Het is nog lente tot 21 juni. Spreekwoorden kan je net als het weer gemakkelijk gebruiken om een gesprek te beginnen. Je houdt de verschillen daarmee voorlopig op afstand. Hoewel er gezegd wordt ‘een zwaluw maakt nog geen lente’, ben ik in de lente toch een beetje optimistisch. Daarvoor helpt weer iets anders nl. ‘een nieuwe lente een nieuw geluid’. Daar luister ik het liefst naar.