Tekst Niek Bremen
Een tijdje geleden nodigde een school mij uit om te vertellen over het schrijverschap. “Voor de kinderen zal er een nieuwe wereld opengaan”, had de leerkracht mij verzekerd.
‘Welke klas?’ vroeg ik.
‘Groep vier,’ verbeterde de juf. ‘De kinderen zijn zeven en acht jaar.’
‘Oei, zo jong nog? Hoe pak ik dat aan?’
De juf dacht mee. ‘Je kunt zelf wat vertellen, maar je kunt ze ook vragen laten stellen. Weet je wat misschien een leuk idee is? Neem wat mee.’
‘Pen en papier?’
‘Ja, maar ook jouw boek. Je zei toch dat je een boek had geschreven?’
‘Oh ja, natuurlijk.’
Ze keek me hoofdschuddend aan. ‘Kijk maar wat voor jou het beste werkt.’
Juf Marjolein wachtte mij op in het klaslokaal.
‘Dit is meneer Niek en hij is schrijver,’ legde ze uit.
Ik keek even rond. Dertig schatjes, jongens en meisjes. Bijna iedereen zat rechtop, sommige kinderen met de armen over elkaar. Een schrijver kom je tenslotte niet iedere dag tegen. Alleen een jongetje bij het raam was onder zijn tafeltje gekropen en veegde een plasje water op.
Ik schraapte mijn keel en besloot bij het begin te beginnen.
‘Eerst zat ik op de Lagere School. Daar deed ik goed mijn best en na school gingen we altijd knikkeren en hoepelen. Het werd even stil.
De juf zag dat ik was vastgelopen en greep in. ‘De kinderen spelen spelletjes op hun telefoon,’ zei ze ‘en de Lagere School heet nu de Basisschool.’
Duidelijk. ‘Na de Lagere School,’ hernam ik, ‘mocht ik naar de HBS, de Hogere Burger School.’ Ik was nog niet uitgesproken of ik zag vingers. Welke school? De kinderen begrepen er niks van. Ik toen ook niet, dacht ik bij mezelf.
‘Maar mijn vader vond het toch belangrijk dat ik een diploma behaalde,’ vertelde ik, ‘en daarom stuurde hij mij naar heel veel scholen, totdat ik slaagde. Na de HBS wilde ik per se naar de grote stad om te gaan studeren. Dat werd geen succes en dus ging ik naar de Sociale Academie.’
Oh jee, die school bestaat ook al niet meer.
Ik klopte op een tafeltje. ‘Nu mogen jullie vragen stellen.’
‘Hoe word je schrijver?’ vroeg het jongetje dat een plasje water had opgeveegd.
‘Nou, meestal verzin ik een avontuur en dan maak ik er een verhaal van.
Over een meisje waar ik verliefd op word, of over een geheime brief van mijn grootvader.’
Op de achterste rij gingen enkele vingers omhoog. Een jongetje vertelde dat hij altijd schrijver had willen worden. Hij had al vier bladzijden volgeschreven. Kijk maar. Ik keek en ik zei: ‘heel goed.’
Nog een vinger. Een meisje in een balletjurkje vroeg of ik met een pen schreef. Ik moest even nadenken. Zag ik er al zo oud uit?
‘Natuurlijk niet,’ redde juf Marjolein. ‘Meneer Niek heeft ook een computer.’ Ik knikte dankbaar, want het was ineens erg rumoerig geworden.
Snel naar het laatste onderdeel van de middag. Mijn schoonzusje had me gekleurd schrijfpapier met opgeplakte beestjes meegegeven. “Kinderen zijn er dol op”, had ze gezegd. En dat kwam goed uit. Ik moest toch een titel voor mijn nieuwe boek bedenken. En wie kan je daar beter bij helpen dan groep vier?
‘Even luisteren allemaal. Het boek gaat over de vriendschap tussen twee mensen, en die vriendschap gaat stuk.’
Het werd weer stil, maar nu omdat iedereen schrijver was geworden. Zo snel kan het gaan.
Na afloop verzamelde ik alle ideeën en liep de gang door tot ik buiten stond. Met mijn hoofd in de wolken fietste ik naar huis. Dit wordt een bestseller.