Tekst en foto Niek Bremen
Enige tijd geleden vroeg de redactie of ik mijn gedachten eens over de dood kon laten gaan.
Nu had ik me voorgenomen om het kerkhof zoveel als mogelijk te mijden, maar de laatste tijd gaan veel mensen dood die ik goed heb gekend. In hun leven hebben we nog over de vergankelijkheid gesproken. Sommigen dachten dat ze naar de hemel gingen. De hemel is toch de aarde?
Toegegeven, het kerkhof is geen plek om naar te verlangen, behalve voor dichters. Met grondige kennis van de zelfkant van het leven worden de gedichten beter, wordt die zwarte extase serieus genomen. Wat weet je immers van het leven, als je de afgronden van het bestaan niet kent?
Terug naar het kerkhof.
Ik loop nu vaker dan voorheen over het knisperende pad van de Sittardse begraafplaats, waar dromen en jaren onder stenen liggen verborgen.
Meestal vertrek ik in alle vroegte, en vooral als er op die dag een fijne motregen in de straten hangt. Dan is het stil en hoef ik niet met lichte schaamte uit te leggen waarom ik hier ben.
Ik weet immers dat Victor op me wacht. Geen mens van vlees en bloed. Een onzichtbare vriend.
Met hem kan ik over de dood praten, uitleggen dat de wereld vergaat. Maar toen we in gesprek met elkaar waren, maakte hij niet de indruk dat hij eronder leed. Integendeel, hij wilde het simpel houden, zoals vroeger.
Ik: ‘Jij ging toch met het mooiste meisje van de klas? Weet je dat nog?’
Hij: ‘Natuurlijk weet ik dat. Ze was de liefde van mijn leven. Wat zit je haar leuk, zei ik, en ze antwoordde: ik ben net naar de kapper geweest. Zo naïef als ik toen was, ben ik nooit meer geweest. Dat zou ik nu niet meer durven.’
Ik: ‘dat hoeft ook niet meer.’
Hij: ‘en hoe vond jij haar?’
Ik: ‘ze heeft ook van mij gehouden.’
Hij: ‘dat wist ik niet.’
Ik: ’waarom huil je nou?’
Hij: ‘toen ik naar Nijmegen vertrok om te gaan studeren, hield de liefde op. Ze is een tijdje met een kunstenaar door Europa getrokken, daarna stief ze aan een overdosis. Dat is lang geleden. Maar voor mij alsof het gisteren was.’
Thuisgekomen ging ik op de rand van mijn bed zitten en na een uur zat ik er nog. Op straat klonk het geluid van kinderstemmen. Dat stuitte bij mij op dovemans oren.
Waar kwam mijn ongewone gemoedstoestand vandaan?
Zou het aan deze column liggen?
‘Ik geef mijn opdracht terug,’ zei ik tegen Emma. ‘Over de dood kan ik niet nadenken.’
Ze gaf me een kus. ‘Ga vooral door. Met de kleine dingen die het leven aan elkaar rijgen.’