Tekst en foto Niek Bremen

Een maandagmorgen in 2022. 

Om half tien trek ik mijn loopschoenen aan, en kieper twee koppen koffie achterover. Daarna trek ik de voordeur achter me dicht om naar de afgesproken ontmoetingsplek te draven. 

Al dertig jaar ren ik bijna dagelijks door zon en regen. De vrijheid die hardlopen biedt bestaat in feite uit een beweging dwars door het leven heen. Al lopend vormen zich beelden en gedachten, en die vertalen zich weer in verhalen, want ik ben naast hardloper ook schrijver. En al die jaren heb ik een route moeten kiezen. Waar zal ik lopen? Door de stad? Over een lange asfaltweg of over de zachte ondergrond van het bos? 

In de verte verschijnt het silhouet van mijn hardloopvriend, een constante loopfactor in mijn leven. Zijn tred is soepel, lichtvoetig als van een Apache. Na een korte begroeting, vraagt hij: ‘Wat gaan we doen?’ 

Voordat ik iets kan zeggen, geeft hij zelf het antwoord. ‘Een tempoloopje.’

Ik knoop mijn jasje dicht.

We steken de Odasingel over en bereiken de Putstraat, een van de oudste straten van Sittard. Tijdens de wintermaanden loopt onze route vaak door de stad om beschutting tussen de huizen te vinden.

De Putstraat, deels in handen van kamerverhuurbedrijven, eindigt op de Markt, het gezicht van Sittard. Ochtendgeluiden, zoals het fladderen en koeren van duiven of het ritselen van vuilniszakken, verwelkomen ons. 

We buigen af naar de Oude Markt, waar de OLV Basiliek haar deuren al heeft geopend om troost te bieden aan hen, die het geloof in de politiek vaarwel hebben gezegd. Ik zwaai naar de kerkenwacht. Hij zwaait terug.

Het Kloosterplein is verlaten. De koude wind heeft hier vrij spel en iedereen verdreven, behalve een oud mannetje met een stram hondje en twee hardlopers, aan wie niemand zal vragen wie ze zijn of waar ze heen gaan. 

We naderen De Domijnen, het culturele hart van Sittard-Geleen. 

Op de brug, die de Geleenbeek overspant, stampt een fietser op de pedalen. Ha, nu hebben wij de wind in de rug en dat is best lekker. Verder gaat het, door een uitgestorven voetgangersgebied en langs gebouwen die nooit in gebruik zijn genomen. 

Via de Haspelsestraat rennen we naar de Parklaan. Hotel DoubleTree heeft het “Kleesj” in een ambitieus logement veranderd. Waar vroeger de schoolbanken stonden wordt nu gedineerd. Waar de proefwerken werden nagekeken, ontvangen gasten ontbijt op bed. Alleen de klank van voetstappen op de terrazzovloeren is hetzelfde gebleven. Ze verbindt het heden met het verleden. 

Als de zon door de wolken breekt, bereiken we het Stadspark. 

Vorig jaar was het park één groot braakliggend terrein: bomen werden gerooid, nieuwe paden werden aangelegd, de Geleenbeek kreeg de ruimte. Nu is het licht teruggekomen. Ik kan zelfs de Petruskerk zien. En intussen kabbelt de beek met kinderlijk plezier naar de stad. 

We verlaten het park. De weg klimt omhoog, door het buurtschap Leyenbroek. Hier is niets veranderd en het moet zo blijven. Even uitblazen op de Leyenbroekerweg en dan gaat het gas er weer op. Mijn vriend sprint in luttele seconden van mij weg. 

Ik luister naar het ritme van mijn voeten op het asfalt. De wind blaast in mijn oren en hoog boven me dansen vogels in de lucht.

Ineens word ik heel vrolijk en volgens mij ook gelukkig.