In 1932 werden als werkverschaffing (na de beurskrach op Wallstreet en de wereldwijde recessie) twee zwembassins met de schop uitgegraven in het Stadspark. De witte buitenmuren van dat zwembad staan er nog. Onlangs werden park en beek drastisch ‘op de schop genomen’. De ‘roeivijver’ werd uitgebaggerd. Het was een vreemd gezicht zo’n droge vijver, waar middenin de vijver grijpers hun werk deden. Vroeger was in een bootje varen op de roeivijver heel gewoon. Roeien, kanoën, of met z’n tweeën op de waterfiets, dat was een populair tijdverdrijf. Ik mocht het volgende verhaal optekenen van Jeanne Kallen (geboortejaar 1925), geboren en getogen op de Ophovenerhof. Ze gaat met 3 vriendinnen roeien op de roeivijver.
Tekst Wim Kallen
‘Het kost moeite om de roeispaan door het water te halen, om hem boven het wateroppervlak terug te halen en weer in te steken. We giechelen en rommelen voorwaarts. Aan de kant van het zwembad klinken stemmen en gegil. We horen de plons van mensen die in het water duiken. We stoppen met roeien als een jongen bovenop de duikplank verschijnt. We kijken alle vier naar boven, naar hem. De duikplank steekt boven de omheining uit en is de voor ons de enig mogelijke blik op het zwemplezier. Het zwembad is voor ons verboden terrein. We kijken ademloos naar de jongen in zijn zwembroek die een korte aanloop neemt en voorover duikt.
‘Die durft,’ roept Fiet bewonderend.
‘Ja, die durft. Kom Maria roeien,‘ zeg ik.
Fiet bukt en steekt haar hand in het water. Ze vist een sliert kroos naar boven. We roeien voorbij de lange kant en gaan in de richting van het eilandje waarop een treurwilg groeit. De schaduw van de boom spiegelt in het water. We roeien achterlangs, steken de roeispanen in cadans in het water. Eenden zwemmen snaterend voor ons uit. We komen achter het eiland tevoorschijn en varen langs de aanlegsteiger. Er zitten drie mensen te wachten op de eerstvolgende vrije boot.
‘Hallo, dames!’
‘Hallo!’ antwoorden we alle vier en zetten onze roeitocht voort. We gaan opnieuw naar de kant van het zwembad. We houden de spanen in en kijken omhoog, maar er verschijnt ditmaal niemand op de hoge duikplank. We roeien zwijgend verder en komen weer bij de lange oever.
Ik zie vader op de kant staan. Hij is in hemdsmouwen en draagt bretels. Hij lacht naar mij als we voorbij varen.
‘Jeanne, je moeder kijkt vanachter het keukenraam van de boerderij naar jullie. Ze ziet jullie bootje vanuit de verte. Doe je rustig aan?’
‘Ja, vader.’
Ik houd mijn adem in, stop met roeien. Ik leg mijn hand op Maria’s been.
‘Wacht even.’
Maria haalt haar spaan uit het water.
‘Vader, mogen we straks naar het zwembad? We willen vandaag pootjebaden en deze zomer echt leren zwemmen. Mag dat?’
Hij kijkt me doordringend aan.
‘Je weet wat je moeder zegt: Roeien is voor iedereen. Zwemmen is niks voor meisjes.’
‘Bootje varen is leuk, maar het zijn allemaal dezelfde rondjes! Vader, mogen we alstublieft naar het zwembad?’ Ik ga rechtop staan in de boot. Ook mijn drie vriendinnen kijken vol verwachting naar hem.
‘Voorzichtig, Jeanne! Ga zitten. Ik heb je geld gegeven voor een versnapering. Loop met je vriendinnen naar het terras bij de ingang. Koop een lekkere roomijswafel. Er wordt niet gezwommen vandaag. Je hebt geeneens een badpak.’
‘Vader, wilt u met moeder praten over een badpak?
Hij krabt op zijn hoofd en zegt dan: ‘Jeanne, dat beloof ik je.’
Ik ga zitten, doe het elastiekje uit mijn haren en schud ze los. Dan pak ik de roeispaan en zeg tegen Maria: ‘Roeien!’
Als ik omkijk staat vader nog steeds op de kant.
‘Ik zal en moet een badpak,’ zegt een boze stem van binnen.
‘Ik wil een rood badpak!’ zeg ik tegen mijn vriendinnen.
Ze kijken me alle drie verwonderd aan.’
Meer is te lezen op de Facebookpagina ‘Kallen Ophoverhof’.