Gemeenteraadsverkiezingen in Sittard, waar kiezers hun stem geven aan de meest gulle gever van gratis rondjes bier en jenever. Dat was landelijk nieuws in 1910. Rie Brusse, befaamd journalist van de krant NRC nam de trein vanuit de Randstad en reisde naar Sittard. Hij maakte een scherp, weinig vleiend portret van de stad en ,,de zatte boertigheid van Sittardsche verkiezingen, berucht en toch tevens als iets uit een vreemde, buiten den modernen tijd gelegen verte, smakelijk belachen vastelavond-zotterij”.
Door Ray Simoen
‘Neêrlands Zwitserland’ noemde schrijfster Betsy Perk (1833-1910) Limburg vertederd. Ze was onder de indruk van de schoonheid en het kleurenrijkdom van het golvend landschap, de ondergrondse gewelven in Valkenburg en de vriendelijkheid van de bevolking, die ze moeilijk kon verstaan. Aan haar bewondering gaf ze volop uiting in haar geschriften. De gemeente Valkenburg beloonde haar postuum met een naar haar genoemde straat en een replica van het bankje, waarop de schrijfster het Zuid-Limburgs landschap vaak bekeek. Die eer was en zal in Sittard zeker niet verleend worden aan Rie Brusse (1873-1941). Deze befaamde journalist van de landelijke krant NRC bezocht in 1910 Sittard. Dat was landelijk nieuws vanwege de ‘kezing’ (verkiezing). Daarbij ging het om de invulling van een vacante zetel in de gemeenteraad. Op het eerste gezicht niks bijzonders, maar wat de aandacht trok was dat het bij deze verkiezing niet ging om ideologische, persoonlijke of partijpolitieke strijd. Maar wie de meeste kans op de lege zetel maakte, was die politicus, die het meeste bier en jenever wegschonk. Wat voor een eigenaardig stadje is dat, waar zo’n raar en oud gebruik nog altijd in gebruik is? Dat was de vraag, waarmee Rie Brusse naar Sittard afreisde.
Ingeslapen
Zijn voor Sittard weinig vleiende reportage en Betsy Perks beschrijving van haar verwondering over Neêrlands Zwitserland zijn beide opgenomen in het tweede deel van het boek ‘Limburg door Vreemde Oogen’ van de historicus Antoine Jacobs uit Hoensbroek. Negentien reisverslagen van bezoekers aan Limburg uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw heeft Jacobs fraai bijeengebracht en voorzien van een korte, heldere biografische schets van de reiziger. Verlevendigd is het boek met illustraties, foto’s en tekeningen zodat de lezer aan de hand van bezoekers uit vervlogen dagen een boeiende reis kunnen maken door Limburg, zoals zich dat aan hen voordeed; een onbekend (en deels ook nog onbemind) deel van Nederland, met een totaal ander landschap, cultuurleven en taalgebruik.
,,Limburg op zijn smalst”, noemde ook het toentertijd vooraanstaande katholieke dagblad De Tijd de manier, waarop het in Sittard bij de ‘kezing’ van de vacante gemeenteraadszetel aan toe ging. Elke kandidaat had zijn eigen clientèle, familiebanden, zakelijke relaties en andere connecties, die met gratis bier en jenever werden ‘bewerkt’ om op hem (want vrouwen mochten niet kandideren en stemmen) te stemmen, zo geeft Brusse aan. Dat werd al sinds 1813 zo gedaan.
Volgens Brusse past deze manier van ‘kezing’ bij een stadje als Sittard, ,,een eeuw geleden minstens ingeslapen, en nooit meer wakker geworden”. Van de verkiezing zelf doet Brusse geen verslag, wel van zijn verblijf in het ‘slaperige Sittard’. Hij logeert in hotel De Limbourg: ,,een oud patricisch huis met ruime trap en gebeeldhouwde houten balustrade”. Met stijgende verbazing bekijkt hij zijn kamer ‘met de pastels uit lange vergane tijden”. Lichtpunt in het druilerige Sittard en hotel De Limbourg met zijn vele zware, donker hout is voor Brusse Betje, ,, de dienstmaagd, zij neemt als een ervaren ober de honneurs waar in ’t hotel de Limbourg,- nu al sedert welhaast vijftig jaren. Grijze haren gladjes, ’t schrandere gezichtje altijd met een vergoelijkend vriendelijk trekje om den zwijgzamen mond, gaan haar slimme oogjes overal rond, om de heeren te bedienen nog eer zij haar roepen. (..) De culte van verhemelte en tongen heeft in Betje een hogepriesteres.”
Vanuit zijn kamer kijkt hij uit op ,,’t grappige raadhuis naar een bouwdoosmodel, typisch zwaarwichtig opgetrokken, en kantig en hoekig, met tot op de helft de dubbele stoep er tegen op, omwald van een breede borstwering; en daarboven nog weer een bordes achter zware balustrade; en de torentjes en de pilasters en pilaren, alles van donker aangebrand donkerbruine grove baksteenen aaneengemetseld tot een onneembaar dik fort… Het fort van Sittards wijdvermaard geworden vroedschap, waaromheen ’t grollige kabaal van de verkiezing om die ene zetel”.
Voordat hij de Markt met hotel De Limbourg en het ‘grappige raadhuis naar een bouwdoosmodel’ had bereikt was hij de avond tevoren vanaf het station aan komen wandelen. ,,Ze hadden me verteld: er woonden hier met alle kinderen mee, ruim zes duizend menschen… en bij gebrek aan beter, begon ’k toen weer cafétjes te tellen. Maar ’k moest er veel langzamer voor gaan loopen, anders hield ik ze immers niet bij aan weerskanten. Van de markt naar het station had ik er veertig… Trouwens, die moeite had ik kunnen besparen, want later vertelde mij een Sittardenaar fier, dat er honderd vier en zeventig dranklokalen in dat stedeke zijn, en dat daar zeven en veertig differente bieren worden uitgeschonken!”
Met de Sittardenaren maakt Brusse al snel kennis in een van die vele cafeetjes in de stad. ,,Gul, gastvrij, zoo militant als allemaal schutterofficieren en opgetogen rederijk” komen de Sittardenaren op het eerste gezicht bij hem over. Kritisch voegt hij eraan toe dat ze ‘afkeerig van ’t Nut!” zijn. Maar dat kan ook niet anders, meent de reporter. ,,Want je stapt uit je huis, uit je winkel, kantoor en vindt er naast je borrel al klaar staan, zoo gezegd. Tenzij je, wat méér nog gebeurt, je eigen café houdt. Café en meubelfabriek, barbier en café, slagers met vergunning, wirthschaft-‘glasinzetter’, … crucifix boven de herbergdeur, of enkel een kruis aangeverfd”.
Achterbaks
Slim van die Sittardenaren vindt Brusse zo’n café aan huis. ,,Als bijzaak brengt zoo’n taplokaal immers z’n zoet winstje wel op… en och, wanneer de nering niet al te best gaat, of, omgekeerd, als je er zoo langzaam aan met winkel of ambacht maar liever uit wilde scheiden, – wel, vaatje hier opgezet,… brouwerijen genoeg vlak in de buurt… paar tafels en stoeltjes, ‘café-restaurant’ op je raam, en: klaar ben je.” En al die cafébaasjes hebben heel graag dat er veel verkiezingen zijn: ,,Hoe vaker ’t dan weer verkiezingen wordt, hoe beter voor de brouwers en herbergiers! Want duizend, twaalf honderd gulden, door één candidaat aan de kiezers verschonken, zou immers geen zeldzaamheid wezen, als ’t er om spant.”
Maar achter al die luidruchtige café-vrolijkheid gaat een benepen, achterbakse en angstige stad schuil, merkt Brusse op nadat hij door verschillende cafégangers aangeklampt was. Zij vertelden hem ,,over diepere grieven, verholener klachten, onthullingen uit voor de wereld afgesloten gebieden;… van gemeentelijke en zélfs: kerkelijke autoriteiten (…) En de een wist een schandaaltje, en de ander een gruwel, een derde had het over ingewikkelde machinatiën, geknoei en geknutsel uiteen, nepotisme, verdachte verhoudingen, achteruitzetterij en bevoordeeling”. Allemaal zaken die hij maar eens in de krant moest zetten, zo werd hem voorgehouden. Maar zelf kritiek uiten was er niet bij: ,,Het zou me kunnen ruïneeren, mijn zaak in den grond boren, want o die macht, die kloosterdruk en die stille rancunes…”, fluistert iemand hem toe.
Een dergelijke bekrompen sfeer is dan ook, volgens Brusse, een goede voedingsbodem voor allerlei ,,kleinzieligheid en bijgeloof”. ,,Geestenbezweerders verdienen hier in stilte nog een aardige duit”. Gretig geeft hij enkele staaltjes hiervan. Zo was er een jongen die een ketel heet water over zich had gekregen. ,,Toen er deskundige hulp kwam, lag hij daar met zijn hevige brandwond open en bloot… Maar, er mocht niets aan worden gedaan, niet ontsmet, niet verbonden, want: het been was gezegend! Een geestenbezweerder had er kruisjes over gemaakt. Volgde ontsteking, verettering… tot eindelijk een wat vrijzinnige buur, met de pijnen van den armen jongen begaan, er tegen den wil van diens omgeving in een dokter bij riep.”
Clerus
In deze nog door bijgeloof beheerste stad waren kerk en clerus alom aanwezig. Niet zonder gemor van de burgers. Want het was de clerus geweest, die de sluitingstijd van de cafés had vastgesteld. En met nauwelijks verholen huiver schrijft Brusse ,,een geestelijke waart voorbij als een zwarte vogel”. Verbaasd telt hij tijdens zijn rondgang ‘zes kerken en kapellen’, ‘de machtige parochiekerk als dom waarvan de toren is afgebrand’ en ‘het Mariapark: ,,een galerij, in nieuw-Gotischen stijl, veel verwikkeld gemetseld, en met een overweldigende massa toch wel ongevoelig beeldhouwwerk getooid’.
Brusse moet niet veel hebben van deze weelderigheid in beton en zandsteen ,,Weinig stemming in de gewijde omgeving: te overladen door de ‘vele honderden, die hun sommen aan de zusters Ursulinen hebben geofferd om daarvoor een steentje, een tegel, een geschilderd raam, een eiken deur met beslag, een reliëf, een pilaar, een plint(..) aangebracht te krijgen, waar hun naam met een bede, een opdracht op komt te staan: zoo talrijk van onder tot boven als op de advertentiepagina’s van een courant.”
Het is de schuld van de Sittardenaren zelf dat kerkelijke macht en invloed van de clerus steeds toeneemt, stelt hij. ,,De zusters Ursulinen, wier kloostergebied aan dat der paters Jezuïeten grenst, breiden even als dezen, haar processies verder en verder uit, met nieuwe gebouwen, boomgaarden, akkers, moestuinen, boerderijen, weilanden, van dicht bij de Markt tot wijd door de kom van Sittard heen. Want het geld van de geloovigen stroomt langs vele wegen toe, en er is menig gezin, waar men zich tot ’t hoogst noodige bekrimpt, om met milde hand aan de paters en zusters te geven, – om, na hun dood, een aanzienlijk vermogen tot het kloostergoed bij te mogen dragen.” Blij is Brusse niet van zijn bezoek aan Sittard geworden. Trouwens menig Sittardenaar is evenmin gelukkig in zijn stad, geeft hij aan en hij haalt de woorden van een inwoner aan. ,,Leven, dat kunnen we hier immers niet: als we niet in de mis zitten, zitten we achter in onze donkere winkels; en als we niet in onz’ nerinkjes zijn, of niet werken, dan drinken we.”
Informatie:
Antoine Jacobs, Limburg door vreemde oogen, dl.2
ISBN: 978-90-79226-92-4
Uitgeverij: Leon van Dorp, www.leonvandorp.nl
Foto: Markt Sittard 1906-1910
Foto Regioarchief Sittard-Geleen | Foto-negatievencollectie J. Wilms, Sittard