‘Mijn vader Joseph bereidde de oogst als volgt voor: Met de hand deed hij ‘inzichten’. Hij had een ‘zich’ en een haak, om aan de randen van het veld het graan handmatig te maaien. Zo ontstond ruimte voor de zelfbinder. Twee vrouwen uit de buurt bonden het gemaaide graan tot bussels. 

Tekst Wim Kallen

De zelfbinder, die we bij Dabekausen in Heerlen hadden gekocht, kwam een dag later in actie. Mijn broer mende de 3 paarden en mijn vader hield de bussels in de gaten die door de machine gebonden werden en op de grond vielen. Die bussels zetten wij rechtop bij elkaar. Ze bleven enkele dagen in het veld staan om af te sterven. En de wind moest ze drogen, zodat je geen ‘brand’ kreeg in de schuur. Ook de graankorrel moest droog zijn, anders schoot die door. 

Bij het laden werden de bussels met verstand op de kar gebermd, zodat de wagen niet omsloeg. De platte wagen had houten wielen omwikkeld met ijzerwerk. Later hadden we een kar met luchtbanden. Eenmaal terug op de boerderij werd de kar achteruit de schuur ingestoken. De oudere paarden kon je dat gerust laten doen onder begeleiding van de voerman. De jonge paarden gingen vooruit naar binnen en werden tijdens het afladen aan een verplaatsbaar gewicht op de grond vastgelegd.

Via een lange ladder kwam je in de schuur op de ‘euverdin’ onder de nok van het dak. Natte vruchten werden hier door de tocht gedroogd. Op de ‘din’ beneden stonden paard en wagen om aan de ‘wösj’ reeds droge vruchten af te laden. Ze werden zo gebermd dat de mussen er niet aan konden. Op de ‘din’ kwam ook de dorsmachine te staan. Deze werd 3 x per jaar (wintergerst, tarwe en koren) gehuurd van Fa. Dieteren in Broeksittard. Dieteren zelf was de hele dag aanwezig, tijdens de eetpauze controleerde en smeerde hij de machine.

Er waren op die dagen zeker 10 hulpkrachten. Mijn vader hield de zak met graan in de gaten. Hij woog precies af: 50 kilo (en 1 kilo voor de zware zak). De hulpkrachten gooiden de bussels van hoog trapsgewijs voorzichtig omlaag. Er mochten geen graankorrels verloren gaan. Als de bussels eenmaal bij de machine waren, moest ik het touw lossnijden. De touwen hield ik bij-elkaar. Ik bracht ze naar zaadhandel Hirsch op de Steenweg en kreeg voor een bundel touw een kwartje. Hirsch hergebruikte ze om zakken landbouwzaad dicht te binden. 

De gedorste tarwe die als eigen voorraad diende, werd in zakken over de ‘luif’, via de  trap en het portaal naar de zolder boven het woonhuis gedragen. Als het werk werd stilgelegd voor het middageten, kwam mijn moeder Anna met een dienblad ‘dröpkes’ in de schuur. Die werden gretig achterovergeslagen, waarna iedereen naar de pomp liep om de handen te wassen. Daar lagen een vijftal blauwe handdoeken. Binnen wachtte een maaltijd van aardappels, groente, vlees en pudding. Mijn moeder haalde 15 koteletten, of braadworsten bij de slager en die werden in flinke ketels gebraden. Of er waren eigenhandig gedraaide gehaktballen. De ringen werden uit het fornuis gehaald en de soep- of aardappelketels in het fornuis gezet, dan kookten de gerechten sneller. Wij mochten niet mee-eten, wij moesten wachten. Twee mannen zaten aan elke kop van de tafel en drie op de sofa en drie aan de andere zijde. In de keuken zelf zaten ook mannen te eten. 

Wat we aan graan over hadden, ging naar Pie Wouters, een graanhandelaar uit Beek. We kochten van hem veekoeken, brokken en varkensmeel. Evenals het ochtendvoer voor de kippen en opfokvoer voor de kuikens. Zijn medewerkers brachten dat voer met een vrachtwagen. Ze zetten de zakken meteen in het ‘kaaves’. 

De ‘kaaf’ van de tarwe, een restproduct, voerden we aan de paarden. Dat kregen de paarden samen met ‘heksel’, dat is gesneden tarwe- en haverstro. Ze kregen ook haver- of korenmeel als ze hard moesten werken. Dan heb ik het over de zelfbinder trekken. Over ploegen en eggen met 3 paarden er voor. Dat waren de voorbereidingen van weer een nieuw voorjaar.’

Meer is te lezen op de Facebookpagina ‘Kallen Ophovenerhof’.