Na de verwoestende oorlogsjaren leeft de Zuid-Limburgse mijnstreek vanaf september 1944 op. De hoop op betere tijden herleeft. Alles wordt anders, alles wordt beter. De tijd van jagen en drijven in de mijn zal niet terugkomen. Niet langer tegen, maar met elkaar werken is het devies. Morgen spreken we een woordje mee als het om onze belangen gaan. Morgen wordt het warmer in huis. Als de mijnen minstens net zoveel kolen produceren als voor de oorlog. Morgen wordt het beter voor de gepensioneerde en invalide mijnwerkers. Morgen krijgen ze eindelijk een pensioen waar ze van kunnen leven. Morgen is de woningnood weer een beetje minder.

Als de bevrijdingsroes is uitgeslapen, de vlaggen naar binnen zijn gehaald, het onder de kersenboom begraven geldkistje is teruggevonden en de Amerikaanse soldaten zijn vertrokken, wordt iedereen langzaam nuchter. Niets is al normaal. Er heerst gebrek. De jaren vijftig zijn geen gouden jaren. Het wordt langzaam iets beter maar de gouden jaren breken pas echt begin jaren zestig aan.

Liefst 75.000 werknemers zijn direct of indirect van de mijnbouw afhankelijk. In december 1965 wordt besloten de mijnbouw als economische motor van Zuid-Limburg uit te schakelen. De hoogconjunctuur tempert de eerste vijf jaar het pessimisme enigszins. Vanaf 1970 blijkt echter hoe moeilijk het in een periode van laagconjunctuur is werkgelegenheid te scheppen voor arbeiders met een beroepservaring waar alleen in de mijnbouw vraag naar is.

Dit boek presenteert een groot aantal bijzondere foto’s uit de Mijnstreek in de periode 1944-1970, voorzien van boeiende en informatieve toelichting. Verschillende thema’s komen in beeld uit het leven, werken en ontspannen van een generatie die de mijnstreek na de oorlog heeft opgebouwd.