MIJNGazet | pagina 13
Limburgers deden de vuile
was voor de Randstad
KIENEN DAGELIJKS KIENEN IN DE ZAAL VAN
CASINO LANDGRAAF
Totaal 18 rondes.
Zaal open 17.00 uur.
Aanvang kienen 19.30
einde 22.45 uur
U kunt buiten roken in de tent
Moltweg 82 Landgraaf
Info: tel. 045-5315235
Plaatselijke verenigingen organiseren
18 rondes, 1550 euro prijzengeld!
Elke woensdag friet met snack en andere dagen andere acties!
In- en verkoop gebruikte
top-occasions
BEWAAR
is Uw hUis veilig?
Vraag een gecertificeerde
safety check aan!
046 - 474 70 70
info@martensbeveiligt.nl
AutoMeis Vestiging Heerlen
Ganzeweide 181 | 6413 GE Heerlen
T +31 46 44 28 203
info@automeis.nl | www.automeis.nl
Wij van autobedrijf Meis-Jacqx vof vragen per direct
jonge auto’s, lichte schade geen probleem.
Direct contant geld of per bank en rdw vrijwaring
Tevens vragen wij ook bestel en vrachtauto’s.
Bel met 0654796923. U wordt teruggebeld.
Wij zijn Auto Meis
www.automeis.nl
Gerrit van Eijs uit Guttecoven is in 1725
de eerste Maaslander, die naar het
westen trekt om zijn geluk te beproeven
in de linnen- en garenblekerij. Na
hem reizen honderden Limburgers,
vooral veel jonge vrouwen, naar eerst
de blekerijen, later de wasserijen van
Rotterdam, Gouda, Leiden en Haarlem.
Zeer succesvol zijn ‘De Rijzende Zon’
van Gerrit Daalmans uit Geleen-Krawinkel
en de ‘Drie Notenboomen’ van
drie broers Jaspers uit Guttecoven. Zij
deden vanuit Gouda ruim een eeuw
lang de was voor de Randstad.
Door Ray Simoen
Arm, jong en ongeschoold waren ze. Ze kwamen
veelal uit grote, gebroken, katholieke gezinnen
en woonden in armoedige, agrarische
plattelandsdorpen langs de Maas met weinig
tot geen toekomstperspectief. En ze hadden
gehoord dat ze in het westen van Nederland,
in steden als Rotterdam, Leiden Gouda en
Haarlem veel handjes nodig hadden in de
haven, de jeneverstokerijen, huishoudens en
blekerijen/wasserijen. Het waren dan wel pover
betaalde banen, vooral die in de linnen- en
garenblekerijen, maar als je hard wilde werken
en ambitieus was, kon je er een bestaan
opbouwen. En wat ook belangrijk was: je kon
er makkelijker een huwelijkspartner vinden
dan in het eigen kleine gehucht op het Limburgse
platteland. Bovendien waren al eerder,
ten tijde van de 80 jarige oorlog van 1568 tot
1648, Limburgers westwaarts getrokken in
de hoop op meer geluk en bestaanszekerheid.
,,De familie van Gerrit van Eijs uit Guttecoven
zijn de oudste bekende Limburgers, die naar
de blekerijen van Rotterdam trokken. Samen
met de familie Deben uit Kessenich behoren
zij tot de trendsetters van de Limburgse emigratie
naar het Westen, die vanaf circa 1725
tot 1850 loopt. Van Gerrit van Eijs is weinig
tot niets bekend van zijn leven in de Rotterdams
blekerijwereld. De Debens uit Kessenich
wisten van 1730 tot 1950 uit te groeien tot de
‘wasbazen’ van Leiden en omgeving”, geeft Ad
Welschen aan. Welschen, een 20 ste eeuwse
emigrant naar het Randstedelijke Hilversum,
wijdde enkele goed gedocumenteerde en fraai
geïllustreerde artikelen aan de Limburgse
emigratie naar de het westen van Nederland,
die allen in verschillende jaargangen van
het Historisch Jaarboek voor het Land van
Zwentibold zijn opgenomen. Daarbij gaat hij
ook uitgebreid in op de geschiedenis van zijn
voorouders Reinier Welschen (1801-1871) uit
Millen en Maria Eva Coenen (1810-1891) uit
Elen. Deze twee Maaslanders troff en elkaar in
Rotterdam, waar ze in 1835 trouwden en zich
op wisten te werken tot de eigenaars van vijf
blekerijen.
Vrouwen
Het blekersbedrijf is rond 1700 een belangrijke
tak van nijverheid in ‘Holland’, waar veel
water en weides bij steden zijn om het linnen
en garen te bleken en te drogen. Linnen en
garen moeten voor hun defi nitieve verwerking
eerst gebleekt worden omdat ze niet
schoon uit de spinnerij komen. Dat gebeurt
bij beroepsblekerijen op het platteland van
Haarlem, Leiden en bij Gouda. Naast de
garenblekerijen, waar het werk door mannen
wordt gedaan, zijn er ook linnen- en klederblekerijen,
waar vrouwen actief zijn. Het was
toentertijd seizoenswerk (’s zomers licht en
zonnig weer). Maar vanaf 1800 verdwijnen
veel blekerijen door toenemende concurrentie
van het buitenland, vanwaar katoen komt,
dat de linnenhandel doet stagneren. Ook
zorgen nieuwe chemische middelen ervoor
dat de veldbleek langzamerhand verdwijnt.
Veel oude blekerijen beginnen dan met
het wassen van kleding van de opkomende
middenstand en burgerij in de steden van de
Randstad. Vanaf 1850 vindt door de komst
van door stoom aangedreven machines een
nieuwe verandering plaats in de wasserij-nijverheid.
Limburgse emigranten, mannen en
vrouwen, moeten hun weg zien te vinden in
deze opeenvolgende ingrijpende wijzigingen
van de blekerij en wasserij-wereld. Welschen
benadrukt dat ,,de Limburgse/Maaslandse
emigratie allerminst een exclusief mannelijke
aangelegenheid was. Veelal waren het juist
ongetrouwde vrouwen, die het voortouw
namen tot de trek naar het Westen.” Die
jonge Maaslandse ‘mechelkes’ kunnen in het
westen makkelijk aan het werk geraken als
schoonmaakster, keukenmeid, winkelhulp of
als ‘bleekersmeid’ en later wasserijhulp. Het
aanbod van werk,- wel veel uren en karig betaald
trekt tal van arme, ongeschoolde maar
werklustige Limburgse mannen en vrouwen
aan. Blekersmeisjes en knechten wonen
meestal bij hun werkgever. ,,Dit intern wonen,
ver van hun geboortestreek, wekte de afhankelijkheid
in de hand en kon makkelijk leiden
tot schandelijke exploitatie, met werkdagen
van soms 18 uren, waarover ook wel werd
geklaagd”, aldus een door Welschen aangehaald
‘Rapport der Commissie belast met het
onderzoek naar den toestand der kinderen in
fabrieken arbeidende’. Ook trekken velen naar
het Westen na het vroegtijdig overlijden van
hun moeder. Terwijl de vader snel hertrouwt
kiezen kinderen ervoor weg te trekken en in
het westen geluk, baan en partner te vinden.
,,Zoals bij de familie Jaspers uit Guttecoven.
Wanneer hun moeder in 1795 sterft en hun
vader Lambertus Jaspers (1756-1821) vrij snel
hertrouwt, verlaten de drie zoons, Hendrik,
Pieter en Dorus het ouderlijk huis en trekken
rond 1808 naar Gouda, waar ze vanaf 1814
alle drie actief zijn in het blekersvak.” Zodra
de Limburgers in het westen zijn aangekomen
proberen ze te trouwen met een streekgenoot
want niet enkel voor werk en inkomen zijn ze
weggetrokken uit Limburg maar volgens Welschen
vooral ook voor een ,,beter, gelukkiger
bestaan, verankering en levensvervulling”.
,,Onder de arbeidsmigranten uit de niet-Hollandse
provincies waren vrouwen sterk oververtegenwoordigd.
Er was dus een levendige
huwelijksmarkt. Jonge vrouwen hadden hier
meer kans op succes een partner te vinden
dan in hun geboorteplaats.” Voor mannelijke
arbeidsmigranten is het met dit ‘ruime
aanbod van huwbare vrouwen’ ook aantrekkelijk
om naast werk ook een levenspartner
vinden met die dezelfde ‘drive’ van ‘baan,
huis en bed’. De hardwerkende en ambitieuze
Limburgers trekken er hard aan. Van de meer
dan 35 blekerijen rond 1830 in Rotterdam
met zijn circa 60.000 inwoners zijn de meeste
arbeiders Limburgers. In Gouda wordt het
merendeel van de blekerijen bemenst door
Limburgers en is een groot aantal van de belangrijke
blekerijen in handen van Limburgse
eigenaars.
Geloof
Spil in de emigratie vanuit het zuidelijke
Maasland- Born-Buchten-Obbicht-Guttecoven
Stein-Meeswijk-Elen-naar Rotterdam is
de Obbichter familie Bouten. Al vroeg, vanaf
1750 start deze familie, volgens Welschen,
vanuit het Maasland met een ‘massieve’
migratie naar Rotterdam. De migratie vanuit
Obbicht-Guttecoven was al eerder op gang
gekomen met ‘pionier Gerrit van Eijs maar
de familie Bouten heeft deze trek westwaarts
,,aanzienlijk” versterkt, geeft Welschen aan
Vanaf 1750-1756 trekken vier broers en zussen
van de familie Bouten naar de Maasstad. Het
initiatief daarbij gaat uit van Agnietje Bouten
(1715-1782). Zij reist samen met haar broer
Willem en nadien haar jongere broers Herman
en Nol naar Rotterdam. ,,Daar bouwde
deze familie een groot familienetwerk op, dat
tot in de 19 de eeuw reikte. Het is mogelijk dat
van de familie Bouten een zekere, geestelijk
morele invloed uitging, in de vorm van
een sterke godsdienstzin.” Naast de regionale
herkomst werkt het katholiek geloof als
een krachtig bindmiddel voor de Limburgse
emigranten in het overwegend protestantse
westen. De Limburgers gaan veelal bij elkaar
wonen en vormen zo enclaves in een omgeving
van westerlingen en de andere provinciale
migranten. Welschen toont veel waardering
voor het ‘sociale werk’ van de familie Bouten.
,,In de 18 de eeuw legden zijn een stevige
basis voor hun familienetwerk in Rotterdam,”
zo geeft hij aan. ,,Maar economisch opzicht
waren ze minder succesvol dan de drie grote
Limburgse ‘blekersgeslachten’, Daalmans uit
Geleen en Jaspers uit Guttecoven, beiden in
Gouda en Deben uit Kessenich in Leiden. Snel
nadat Gerard Daalmans (1777-1840) rond
1807 zijn vader, schoenmaker Jan Daalmans
in Geleen-Kwawinkel vaarwel heeft gezegd,
lukt het hem om in 1813 eigenaar te worden
van blekerij De Rijzende Zon in Gouda. Kort
tevoren is hij in 1808 getrouwd met Petronella
Peeters (1772-1825), die eerder, na
haar oudere zussen vanuit Nederweert naar
Gouda, is verhuisd. Het is Gerard Daalmans’
zoon Johannes Franciscus (1830-1897) uit
Gerards tweede huwelijk met de in Nederweert
geboren Elisabeth Peeters (1800-1880),
die de Rijzende Zon tot grote bloei brengt.
Als eerste van de oudste blekerijen gaat De
Rijzende Zon in Gouda over op stoomkracht.
Gouda is de dienstverlener van Zuid-Holland,
waar het na 1850 ‘booming’ Rotterdam
zorgt voor veel vuile was en dus werk voor de
wasserijen. Door Gouda’s gunstige ligging is
het ook aantrekkelijk voor de burgerij in de
steden in Noord-Holland om zijn vuile was
naar deze stad aan de kalkarme Hollandse
Ijssel te sturen. Rond 1900 krijgt de Rijzende
Zon het predicaat ‘koninklijk’ en breidt de
wasserij zich in 1880, 1896 en 1909 verder uit
terwijl het blijft moderniseren. Echter in 1901
voltrekt zich een ramp. Op 7 november 1919
ontploft een van de stoomketels in het stoomhuis.
De 2000 kilo wegende stoomketel komt
40 meter verder neer in de slaapkamer van de
dochter van de directeur, die het er wonder
boven wonder levend van afbrengt. Dat geluk
hebben niet twee meisjes van 17 en 13 jaar die
in de droogkamer aan het werk waren tijdens
de ontploffi ng en de hevige brand door de
aanwezige benzine en nafta in de wasserij.
Ook raken acht andere meisjes gewond, van
wie er één voor het leven gehandicapt raakt.
De rest van het personeel- 70 mannen en 20
vrouwen- weten te ontkomen aan de vlammen.
Maar in 1990 is de Rijzende Zon herbouwd
en wordt de wasserij zelfs uitgebreid,
net als in 1939, zodat Daalman een landelijk
bereik krijgt. De familie Daalmans is sinds
het huwelijk van Johannes Daalmans met
Elisabeth Jaspers verbonden met die andere
Limburgse wasserij-dynastie van de familie
Jaspers, eigenaars sinds 1829 van De Drie
Notenboomen in Gouda. ,,Deze bedrijfsnaam
roept herinneringen op aan de tijd dat de
landerijen buiten de stadsgracht (de gezamenlijke
singels) nog in gebruik waren als boomkwekerijen
en boomgaarden.. Al in 1578 was
er op deze plaats een wasserij van die naam
gevestigd en daarmee is het de oudste blekerij
die we van naam en plaats kennen. In 1709
werd de naam De Drie Notenboomen voor
het eerst in de Goudse archieven genoemd,
meldt”, meldt Welschen.n 1972 stopte het
bedrijf met zijn wasserij. De gebouwen werden
overgedragen aan de gemeente Gouda,
waarna ze tot 2005 leeg bleven staan. Erna
werd de voormalige wasserij weer opgeknapt.
Van blekerij en wasserij De Drie Notenboomen
resteren nu nog het poortgebouw en een
woning.
/www.automeis.nl
/www.automeis.nl
link
link