Door Wim Kallen

 

De locomotief ligt onder stoom als we station Sittard betreden. De conducteur knipt onze kartonnen kaartjes. Deze zondagochtend zijn er niet veel reizigers. We gaan zitten op de bankjes en wachten op het vertrek. Mijn broer Hubert praat over de merrie die hij wil kopen. Dat paard kunnen we goed gebruiken op de Ophovenerhof. Er is een groot tekort aan paarden. De trein vertrekt, de coupé schudt en rammelt. Stoom en rook trekken aan het raampje voorbij. 

We stoppen in Maastricht en rijden na een kort oponthoud verder. Het is half 12 zie ik op mijn vestzakhorloge. Als we station Eijsden naderen staat een buitenlandse trein aan de overkant van het  spoor. Het is druk aan beide zijdes van het station. Als we onze trein verlaten horen we een groot gejoel. 

‘Kaiser kaputt! Vive la Belgique! Weg hier, du Verbrecher!’ 

Een grote menigte staat op het perron te kijken naar een rijtuig waarvan de gordijntjes dicht zijn. De mensen zijn woedend. Er wordt met stokken tegen de elektriciteitspalen geslagen. 

‘Wat een kabaal! Wat is er aan de hand? Joseph, wie zit er in die trein?’ vraagt Hubert.

‘Geen idee!’ antwoord ik.

Ik spreek een jonge vrouw aan die naar het treinstel staart aan de overkant. Ze balt haar vuisten en roept hard: ‘Der Kaiser kaputt! Kaputt!’ 

‘Wie zit er in die trein?’ vraag ik aan de vrouw.

Ze antwoordt: ‘De Duitse keizer Wilhelm! Ik heb hem gezien tien minuten geleden! Hij is als een dief in de nacht hiernaar toe gereden.’ 

Hubert en ik, we kijken haar verbijsterd aan. 

Als we ons omdraaien naar de trein, gaat een van de gordijntjes even omhoog en wordt weer snel neergelaten. 

Kaiser Wilhem II zit in die trein? Is Duitsland op de terugtocht in deze vreselijke wereldoorlog? 

‘Weet je zeker dat het de Duitse keizer is?’ vraag ik haar ongelovig. 

‘Jazeker, hij is op de vlucht. Hij is gisteren door het Duitse volk afgezet en wil asiel in Nederland.’ 

Mijn mond valt open. Ik bekijk haar vol ongeloof.

‘Asiel in Nederland? Wilhelm?’ 

De menigte schreeuwt: ‘Mörder! Weg mit dem Kaiser!’  

Hubert trekt aan mijn mouw. Hij is de nuchtere van ons tweeën. 

‘Kom Joseph, die keizer staat er nog wel even. Ze laten hem nooit het land in. We kunnen de boer met z’n paard niet laten wachten. Vooruit, kom mee!’ 

Ik blijf naar de vrouw kijken en zeg: ‘Ik ben Joseph, ik kom uit Sittard. Wie ben jij?’ 

’Ik heet Anna,’ luidt haar antwoord 

‘Anna, waar kunnen we iets drinken?’ Ik verbaas me over mijn brutaliteit. ‘Ik heb dringend een versterking nodig!’ 

‘Bij de harmoniezaal,’ antwoordt zij, terwijl zij me monstert. 

‘Hubert, ga jij naar die boer. Zorg dat het een best paard is. We ontmoeten elkaar over twee uur bij deze slagbomen.’ 

Hubert knikt en loopt mompelend weg. 

‘Is de harmoniezaal ver?’

‘Het is vijf minuten lopen. Rechtdoor, die straat in,’ zegt ze. 

Anna kijkt nog eenmaal om naar de Duitse trein die bruingele rook uitblaast. 

‘De vuilak,’ sist ze. ‘Niet te geloven!’

Een week later, het is zondag 17 november 1918, maken Hubert en ik dezelfde reis per stoomtrein. Station Eijsden is ditmaal leeg. De keizer is met zijn privétrein en wagons vol huisraad en vastgesjorde automobielen naar Amerongen gereden. Na goedkeuring van onze regering, zo stond in het Dagblad.

We stappen uit op het perron. Hubert gaat de merrie halen en zal op de rug van het paard door de landerijen huiswaarts rijden. 

Ik heb met Anna afgesproken. Ze staat te wachten bij de spoorwegbomen. Anna steekt haar hand uit. Ik neem die hand in de mijne. Met mijn andere hand til ik mijn hoed op. Zij lacht en zegt: ‘Je bent op tijd. Zullen we naar het kasteel wandelen?’

We laten een lawaaierig automobiel passeren. Ze haakt haar arm in de mijne.

’s Avonds, terug in Sittard, ga ik de stal in. De merrie trekt hooi uit de ruif en schraapt met zijn zware hoef over de grond.  

‘Dat is een best paard!’

We hebben een nieuw werkpaard én de intocht van de Duitse keizer heeft mij een verloofde genaamd Anna gegeven.

Meer is te lezen op de Facebookpagina ‘Kallen Ophovenerhof’.